Alnus glutinosa
Morfologie
De uitwendige bouw en vorm van organismen en hun organen.
Algemeen
Kroon
Een rechte stam, met daarna met vaste regelmaat, bijna horizontaal ontspringende zijtakken; algemene vorm is ovaal tot kegelvormig. Hoogte kan variëren van de 15 tot 30 m.
Schors
Donkerbruin tot zwartbruin, gegroefd.
Blad
Bladverliezend. Bladeren in volwassen toestand van onderen kaal, alleen in de hoeken van de nerven met haarbosjes, rondachtig tot omgekeerd eirond, aan de top stomp of U-vormig ingesneden, ongelijk gezaagd of getand, van onderen groen, in jonge toestand zeer kleverig. De bladeren zijn 5-9 cm lang, met de grootste breedte in of boven het midden. Bladsteel ongeveer 2 cm. 5-8 paar zijnerven.
Knop & Twijg
Jonge takken zijn kleverig en kaal. De knoppen zijn kaal, paars, kleverig en ze staan op een steeltje.
Bloem
De plant is eenhuizig. Mannelijke katjes geel en cilindervormig 5-10 cm lang, met kort steeltje. Ze staan met drie tot vijf bloeiwijzen tesamen. De vrouwelijke katjes zijn gesteeld, roodbruin en meer ovaal, tot 2 cm lang. Ze staan eveneens met 3 tot 5 katjes tesamen. Vaak ook tweeslachtige bloempjes.
De bloei gebeurt voor het blad, in februari-maart: zeer vroege bloeier, net na hazelaar. De bestuiving vindt al plaats voor de ontplooiing van de blaadjes. De mannelijke bloemetjes ontwikkelen zich voor de vrouwelijke (proteranderie). Na bloei vallen mannelijke bloemen af, vrouwelijke katjes groeien uit tot elzenproppen. Soms bevinden zich in het voorjaar 3 generaties vrouwelijke katjes aan de bomen: de zwarte, verhoute elzenproppen (kegels zonder zaad), de groene proppen die met stuifmeel zijn bevrucht en de rode, vrouwelijke bloempjes die zich ontwikkelen aan het begin van de zomer. Windbestuiver.
Vrucht
Elzenproppen zijn gesteeld, kegelachtig en verhoutend, met groot drijfvermogen. De zaden zijn zeer gering gevleugeld. Sommige vrouwelijke katjes worden niet bevrucht, van waaruit dan een parthenocarpe vrucht groeit. De zaden vallen uit de kegeltjes in de herfst; ze hebben luchtholtes om zich te kunnen verspreiden via het water (zie standplaats); zaadverspreiding gebeurt ook door de wind. De elzenproppen blijven staan gedurende de winter en vormen zo een belangrijke voedselbron voor bepaalde vogelsoorten.
Beheer & Ecologie
Dynamiek van de wisselwerking tussen organismen en omgeving.
Bodemeisen
Fytogeografie
België en Nederland: Algemeen.
Gevoeligheid
De soort is gevoelig voor de schimmel Phytophthora cambivora. Ook voor bladluizen, de galmijt Eriophyes laevis, en voor het elzenhaantje. Het elzenhaantje (Agelastica alni) behoort tot de familie van de bladhaantjes (Chrysomelidae) en is een 6 – 7 mm lang kevertje. Het kevertje is het belangrijkste bladetende insect op de els.
Bosbouwkundige eigenschappen
De soort staat gekend door zijn hoge aanpassingsmogelijkheid aan de omgeving en een hoge groeisnelheid. Hij is ook in staat om stikstof te fixeren door een symbiontische relatie met actinomyceten Frankia alni in zijn wortelknolletjes. Hij wordt daarom vaak aangeplant om slechte grond te verbeteren of om erosie van rivieroevers te voorkomen (door zijn watertolerantie). De voornaamste boom in moerasbossen (broekbossen), ook veel aan waterkanten. Qua bostype is de zwarte els kenmerkend voor de elzenbroekbossen en andere natte, vochtige bossen, vaak samen met es of zachte berk of gladde iep.
Houtkwaliteit en -gebruik
Droog hout is geel en gemakkelijk te bewerken. Men maakt er klompen en bezemstelen van. Onder water is het hout erg duurzaam en als zodanig als constructiehout bruikbaar. Als brandhout werd het

gebruikt voor het blauw kleuren van dakpannen en het roken van vis,
maar het brand vlug op. Verder wordt het ook nog medicinaal
gebruikt.