
Robinia pseudoacacia
Morfologie
De uitwendige bouw en vorm van organismen en hun organen.
Algemeen
De stam is vaak kort en komt voor met verscheidene bijeen. Kan tot 25 meter hoogte bereieken.
Kroon

Vrij open kroon, rond tot ovaal en is schermvormig (i.e. de grootste breedte
nabij de top). De kroon laat veel licht door.
Schors

Aanvankelijk glad, donkerbruin, maar deze wordt later grijs en dik, met diepe groeven en gedraaide ribbels.
Blad

Verspreide bladstand, samengesteld, oneven geveerd blad, 10-30cm lang, met 9 tot 25 deelblaadjes. Deze deelblaadjes zijn bijna of geheel tegenoverstaand; 2-5 cm lang, elliptisch of eirond, geelgroen, bovenaan kaal, onderaan iets behaard maar later kaal. Ze zijn kortgesteeld of bijna zittend en gaafrandig en een klein beetje ingesneden aan de top. De twee steunblaadjes zijn omgevormd tot doornen.
Knop & Twijg

De knoppen zijn zeer klein en moeilijk zichtbaar. Voor de bladval zitten ze verborgen in de bladsteel en het bladmerk vormt in de winter een soort deksel voor de knop.
De twijgen zijn bruin, hoekig op doorsnede, kaal, vaak min of meer zigzag en voorzien van doorns (omgevormde steunblaadjes). Er staan ook doorns op de takken en op jonge stammen.
Bloem

De bloemen hebben een witte kleur (zelden een roze) en zijn welriekend; insectenbestuiving. Ze hangen in grote bloemtrossen van 10-20cm lang. De bloemen zijn kort gesteeld, de kroon is 1,5-2 cm lang. Het bovenste kroonblad heeft een gele vlek aan de basis.
De bloemen trekken niet alleen bijen aan maar ook houtduiven, die ware plundertochten aanrichten (rukken twijgen met bloemen af). Bloeiperiode: juni-juli.
Vrucht

Roodbruine kale peulvrucht met 3 tot 10 zwarte niervormige zaden. Peul 5-10cm lang.
Na een bloemrijk jaar blijven de zaadpeulen de hele winter door aan de boom hangen; het is een van de meest decoratieve winterharde bomen.
Beheer & Ecologie
Dynamiek van de wisselwerking tussen organismen en omgeving.
Bodemeisen
Fytogeografie
Gevoeligheid
Bosbouwkundige eigenschappen
• Strooiselkwaliteit: het strooisel heeft een lage C/N verhouding (14) en een hoog Ca-gehalte; het is dus snel verterend strooisel. Hij kan een bodemverbeterende rol spelen gezien zijn mogelijkheid om stikstof vast te leggen.
• Leeftijd: Het is een sterke pioniersoort; dus een snelle groeier: jaarlijks tot een meter in de hoogte en een centimeter in de dikte. Uiteindelijk groeit de boom tot 30m hoog en 50cm dik. Er is een netto economische opbrengst van zaaghout mogelijk na minimaal 30 à 35 jaar.
• Resprouting capacity: hoog; via zijn hoog uitstoelingsvermogen (uitstoeling = uitlopers vormend aan de grond) haalt hij een grote voorsprong op al zijn concurrenten. Natuurlijke verjonging vindt vooral langs vegetatieve weg plaats door wortel- en stronkopslag.
• Bosgemeenschap: Op geschikte standplaatsen in de Kempen of de Zandstreek kan hij in kleine groepjes de boomsoorten in de streek aanvullen. Maar zoals gezegd komt hij niet in een dicht bos voor aangezien hij extreem lichtafhankelijk is. Ook concurreert hij andere bomen gemakkelijk weg bij (her)bezetting van een open plaats.
• Door het N-rijke strooisel en door het feit dat de kroon veel licht doorlaat zijn robinia’s weinig vriendelijke bomen voor specifieke bosflora maar begunstigen ze de woekering van bijvoorbeeld brandnetels, kleefkruid en vlier (N-minners).
Houtkwaliteit en -gebruik

De kern van de gewone acacia is geelbruin met een groene schijn, het spint is grijs.
Het hout is zwaar, zeer duurzaam, elastisch en ‘werkt’ weinig (i.e. vervorming van hout bij wisselende klimaatomstandigheden). De boom levert hardhout van duurzaamheidklasse 1 wat wil zeggen dat het hout zeer goed bestand tegen insecten, rot en vochtige omstandigheden.
Het wordt gebruikt in de meubelindustrie, voor palen, dwarsliggers en voor alle doeleinden waarvoor duurzaamheid, elasticiteit en hardheid worden vereist.